Gepubliceerd op - Kurt De Boodt

Back in Time: Arp komt thuis in Brussel

De abstracte kunstenaar Hans/Jean Arp was al vroeg kind aan huis in het Brusselse kunstmilieu. In 1931 zwaaiden ook de smeedijzeren deuren van het prille Paleis voor Schone Kunsten voor hem open. Dit in schril contrast met zijn vrouw Sophie Taeuber-Arp, die er pas in 1953 haar première beleefde – tien jaar na haar dood. Even terugspoelen.

Kijk eens aan! In de archieven van het Paleis voor Schone Kunsten vind ik een handgeschreven brief van Arp – zonder voornaam. Ongedateerd, maar het moet van vroeg in 1931 zijn geweest. De brief is door Hans Arp geschreven in de Rue des Châtaigniers 21, in het zuidwesten van Parijs. In een rechthoekig huis met tuin, ontworpen door zijn vrouw Sophie Taeuber, waar het koppel sinds 1929 samenwoonde én -werkte. Sophie had er haar atelier op de derde verdieping, van waaruit ze over de Parijse voorstad uitkeek en het hele bedrijf bestierde. Leven en kunst liepen in elkaar over. (De kunstenaarswoning is overigens intact gebleven. Vandaag houdt de Stichting Arp er de nagedachtenis van het dadakoppel levendig.) 

De brief van Hans is gericht aan Van Hecke – weerom zonder voornaam. Het gaat om Paul-Gustave, Pégé, Gust of Tatave voor de vrienden. Hij was de man achter de Brusselse galeries Sélection en L’Époque, maar had met zijn vrouw Norine eind jaren 20 de overstap naar de mode gemaakt. De couturier-kunsthandelaar ging in 1931 echter nog wel aan de slag in het Paleis voor Schone Kunsten, de zetel van de vzw L’art vivant. De vereniging wilde kunstenaars een hart onder de riem steken, nadat de prijzen voor hun werk door de beurscrash de dieperik in waren gegaan. 

Pégé zette in het Paleis voor Schone Kunsten de grootscheepse tentoonstelling L’art vivant en Europe op het getouw, een nagenoeg ongezien overzicht van de kunstbewegingen na het impressionisme waar kunstenaars maar wat graag aan meewerkten. Het parcours was opgebouwd per land: Frankrijk, Duitsland, België, Nederland, Polen, Tsjecho-Slowakije. Maar er was ook een grote zaal gereserveerd voor de ‘school van Parijs’, want na de Eerste Wereldoorlog waren heel wat kunstvernieuwers uit de omliggende landen in de lichtstad aangespoeld. 

DADADA 

In de archiefdoos ‘art vivant’ zitten heel wat brieven van pioniers van de moderne kunst gericht aan Van Hecke: Arp, Kurt Schwitters, Piet Mondriaan, Georges Vantongerloo, René Magritte, .... In de Kastanjeboomlaan, zo schrijft hij aan Pégé, had Arp bezoek gekregen van Mondriaan en Vantongerloo, twee vroege gangmakers van De Stijl. Ze moedigden Arp aan om mee te doen aan L’art vivant en Europe. Hans welteverstaan, niet zijn vrouw Sophie. 

Nadat Mondriaan en Vantongerloo bij de Arps waren opgestapt, klopte ook Tristan Tzara bij het koppel aan. Tzara, Arp en Taeuber kenden elkaar al lang – van het Cabaret Voltaire in Zürich. In die nachtclub in het neutrale Zwitserland werd dada in 1916 luidkeels boven de doopvont gehouden. Het dadaïsme was een grote middelvinger tegen het geweld, het individualisme en de nationalistische inslag van de Eerste Wereldoorlog. De kunsten buitelden vrolijk over elkaar heen. Het ego ging op de schop. Hans las er zijn klankrijke gedichten voor. Sophie liet zich opmerken met een expressionistische dans in kubo-futuristische outfit. De Roemeen Tristan Tzara moedigde het hele kunstcircus aan: ‘Da, da!’ (Ja, ja!) 

Welnu, die Tzara kwam dus vertellen dat er sowieso al werken van Arp in de expo L’art vivant en Europe zouden hangen. Dat had hij vernomen van zijn vriend E.L.T. Mesens, dichter-collagekunstenaar-duivel-doet-al en ‘secrétaire des ventes’ van de tentoonstelling. “Neemt u werken van mij op die zich in Brussel bevinden?”, vraagt Arp aan Van Hecke. “Geef me hierover eens meer nieuws.” 

Pégé en E.L.T. Mesens hadden effectief gekozen voor La planche à oeufs (zie beeld hierboven), een groot reliëf uit de verzameling van Paul-Gustave van Hecke en Norine, en voor Oiseaux uit de collectie van Pierre Janlet, een van de bezielers van het Paleis voor Schone Kunsten. Pour la petite histoire: het eerste werk werd twee jaar later geveild aan een dumpprijs, samen met de rest van de collectie van de Van Heckes, waaronder tientallen Magrittes. Het tweede haalde in 2022 bij Sotheby’s de hamerprijs van 3,5 miljoen euro. Het kan verkeren op de kunstmarkt. 

À L'Époque

Met zijn houten reliëfs gaf Hans Arp een ontwapenende, kinderlijke draai aan het alledaagse. Ze lijken wel uitvergrote decorstukken van een surrealistisch schooltoneel. Vogels en eieren. Flessen en vazen. Stukken van mensen: lippen, neuzen, snorren, navels. Plastrons. 

Oiseaux, ook wel L’O et L’U de l’oiseau genoemd, dateert uit 1928. Hans en Sophie waren in mei van dat jaar naar Brussel getrokken voor de opening van een solotentoonstelling van Arp in galerie L’Époque. Op 14 mei 1928 schrijft Sophie een postkaart aan haar zus Erika: Arp heeft in Brussel twee grote reliëfs geschilderd, en ze gaat jurken passen. Hoogstwaarschijnlijk is Oiseaux dus in Brussel gemaakt én meteen verkocht.  

Een fotograaf legde de Arp-expo in L’Époque vast voor het nageslacht: verschillende zaalzichten, maar ook foto’s van vijf heren in pak (zie coverbeeld). Joan Miró met wandelstok en Arp prijken in het midden. Errond: drie olijke dichter-kunsthandelaars. Naast Van Hecke en E.L.T. Mesens herkennen we ook Camille Goemans, een van de pioniers van het surrealisme in Brussel en een goede vriend van René Magritte. In 1927 had Arp een exclusiviteitscontract met Goemans getekend. 

Samen met Magritte zocht Goemans eind 1927 zijn heil in Parijs, waar de twee geregeld soupeerden met Arp, Miró en Dalí. In mei 1929 zou Goemans een galerie openen in de Rue de Seine 49 en hij huurde Sophie Taeuber in om de inrichting voor haar rekening te nemen. De eerste tentoonstelling in Galerie Goemans was gewijd aan haar man.  

En Sophie?

Nochtans was Sophie Taeuber-Arp lange tijd de vaste kostwinnaar van het kunstenaarskoppel. Ze gaf les aan de Kunstnijverheidsschool van Zürich en maakte ook kunstwerken voor Hans. Ze bevestigde de koorden die in doorlopende lijnen de contouren van gezichten vormden. Wanneer Sophie in Zürich was, klaarde Georgette Magritte die klus. 

Maar in 1928 hadden E.L.T. Mesens en Paul-Gustave van Hecke als respectievelijk directeur en eigenaar van L’Époque vooral oog voor Hans Arp. Zijn solotentoonstelling ging er open op zaterdag 5 mei – één dag nadat koning Albert het Paleis voor Schone Kunsten officieel was komen inhuldigen. Ik staar naar de foto’s van de opening en beeld me in dat Sophie en Hans erbij waren, daar in de eivolle sculpturenhal. Het was het kunstgebeuren van het jaar, in Brussel. 

De 29-jarige Pierre Janlet, eigenaar van Oiseaux, was toen nog de rechterhand van Henry Le Boeuf, de drijvende kracht achter het Paleis voor Schone Kunsten. Later zou hij zelf directeur-generaal worden. Janlet sprokkelde tijdens zijn carrière een mooie kunstverzameling bij elkaar, en in 1928 sloeg hij ook in L’Époque zijn slag. Hij kocht er onder meer Lèvres écossaises (zie beeld hieronder) van Arp. Het reliëf hing in de rechtse zaal van de galerie, links van de schouw. Aan de andere kant: La planche à oeufs. 96 jaar later komen beide reliëfs opnieuw samen in Bozar. Ze zijn weer thuis in Brussel

De tentoonstelling Hans/Jean Arp & Sophie Taeuber-Arp. Friends, Lovers, Partners loopt van 20 september 2024 tot 19 januari 2025.