Wiener Philharmoniker, Harding & Zimmermann
3 Okt.'23
- 20:00
Henry Le Boeufzaal

Edward Elgar (1857-1934)
Vioolconcerto in b, op. 61 (1905-1910)
- Allegro
- Andante
- Allegro molto
pauze
Antonín Dvořák (1841-1904)
Symfonie nr. 9, op. 95, “Uit de Nieuwe Wereld” (1893)
- Adagio - Allegro molto
- Largo
- Scherzo: Molto vivace
- Allegro con fuoco
Durée: +/- 2:30
met steun van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Antonín Dvořák
Symfonie nr. 9, op. 95, “Uit de Nieuwe Wereld”
Antonín Dvořák emigreerde in 1892 naar de Verenigde Staten op uitnodiging van de stichter van het New Yorks Conservatorium, Jeanette Thurber. Ze plaatste Dvořák aan het hoofd van deze prestigieuze instelling met de bedoeling een nationale, Amerikaanse compositieschool te vormen en de VS muzikaal te ontwikkelen. Dvořák zelf was verbijsterd toen hij zag hoe de zogenaamde Amerikaanse componisten slechts papegaaienwerk afleverden en niet in staat waren een eigen artistieke identiteit op te bouwen. Temeer omdat hij vaststelde dat de Amerikaanse staten een overvloed aan traditionele muziek herbergden.
Als universeel missionaris van het nationale erfgoed, wees Dvořák op de waarde van de strijdvaardige gezangen van de indianenstammen en van de spirituals, klaag- en werkliederen van de zwarten. In zijn aandacht voor de muziek van deze minderheidsgroepen was hij zijn tijd vooruit en hij zag in de diversiteit van de traditionele muziek de enige ware weg naar de geboorte van een “Amerikaanse” symfonie, sonate, strijkkwartet of concerto. Dvořák was desondanks blind voor het feit dat de componisten uit zijn directe Amerikaanse entourage muzikaal quasi erfgoedloos waren. Hij stond er niet bij stil dat zijn collega’s zelden zwart waren en nog minder Indiaans. Blanke componisten waren culturele immigranten met elk een totaal verschillende achtergrond. Ze konden bezwaarlijk voor autochtone kunstenaars doorgaan. Het resultaat van Dvořáks goedbedoelde intenties was dat hij een muziekstijl propageerde, gebaseerd op niet-eigen folklore.
Die ambiguïteit rond het “volkse” element in het werk van Dvořák spreekt uit zijn bekendste symfonie, de Negende of Z nového svéta, ‘Uit de Nieuwe Wereld’. Hiermee wilde Dvořák aantonen hoe traditionele elementen gebruikt konden worden in een klassiek werk. Maar als die er al in terug te vinden zijn, zijn deze dan Amerikaans, of verraden ze eerder Dvořáks eigen afkomst?
Heel wat materiaal uit Dvořáks Negende steunt op elementen die kenmerkend zijn voor volksmuziek in het algemeen: kernachtige, herhaalde ritmische figuren en melodieën in oude toonsystemen. Een typisch voorbeeld is het thema uit het eerste deel, dat overeenkomsten zou vertonen met de spiritual Swing Low, Sweet Chariot. Dvořák heeft altijd ontkend dat hij deze bekende melodie rechtstreeks had overgenomen. Hij verklaarde de overeenkomst door het eenvoudige feit dat beide melodieën gebouwd zijn met een vijftonen- of pentatonische reeks. Meerdere thema’s uit de Negende symfonie bezitten inderdaad het primitieve karakter van het vijftonensysteem, dat in de folklore van culturen over de hele wereld is terug te vinden. Alleen werd Dvořáks “Amerikaanse” symfonie in de geschiedenis eenzijdig gekoppeld aan de veronderstelde plaatselijke inspiratie van zijn gastland. In het tweede deel wordt de melancholische solo van de althobo bijvoorbeeld vaak herkend als Goin’ Home, een negrospiritual die helemaal geen spiritual is, maar een nieuw gecomponeerd Amerikaans lied, gebaseerd op de muziek van Dvořák…
Amerikaans? Toch niet echt dus. Uiteindelijk verloochende Dvořák zijn afkomst nergens en bleef zijn kunst erg Slavisch. De ritmiek van het derde deel doet bijvoorbeeld denken aan de Slavische dansen. Met de Negende Symfonie heeft Dvořák de Amerikanen de weg willen wijzen naar een nationale toonkunst, maar “Amerikaans” of “uit de nieuwe wereld” klinkt zijn muziek geenszins. Daarom concludeerde Leonard Bernstein dat Dvořáks Negende Symfonie eigenlijk veel meer vertelt over de “oude wereld” dan over de “nieuwe wereld”
Archieven Bozar
Edward Elgar
Vioolconcerto in b, op. 61
“Als u wilt weten wie ik beschouw als de grootste levende componist, zeg ik zonder aarzelen Elgar. [...] Ik plaats hem op gelijke voet met mijn idolen, Beethoven en Brahms. [...] Ik wou dat Elgar iets voor de viool zou schrijven.” – Fritz Kreisler in The Hereford Times, 7 October 1905
Rond de eeuwwisseling zorgden successen als de Enigma Variations (1899) en The Dream of Gerontius (1900) dat Edward Elgar geroemd werd als Groot-Brittanniës belangrijkste componist. Een van zijn bewonderaars was de vioolvirtuoos Fritz Kreisler (1875-1962), die twee jaar na zijn bejubelde Londense debuut in 1902 de gouden medaille ontving van de Philharmonic Society. Niet veel later vroeg Kreisler aan zijn idool om een werk voor hem te schrijven. Het antwoord op die vraag was Elgars Vioolconcerto, dat in 1909 in première ging met Kreisler op viool. Behalve de opdracht aan Kreisler draagt de partituur een mysterieus, Spaans opschrift: "Aqui esta encerrada el alma de....." ("Hierin ligt de ziel van...."), een citaat uit de 18e-eeuwse roman Gil Blas van Alain-René Lesage. Verschillenden uit Elgars entourage zijn opgeworpen als de bezieler ervan, maar naar alle waarschijnlijkheid verwijst het citaat naar Alice Stuart-Wortley, een dierbare vriendin van Elgar die hij liefkozend aansprak met “Windflower”.
Het werk is geworteld in de romantische traditie van het concerto zoals we die terugvinden bij Brahms, met een orkestrale uiteenzetting van het muzikale materiaal aan het begin en een algehele demonstratie van het technische kunnen van de solist – denk in het geval van de violist aan vingervlugge passages vol dubbelgrepen, toonladderfiguren, tremolo’s en arpeggio’s. Maar uitdagender nog dan de virtuositeit is de muzikaliteit en retoriek die de componist hier vereist. De fantasierijke en poëtische schoonheid van het eerste deel – met onder meer het door Elgar tot “Windflower” gedoopte thema – en het melancholische, intieme tweede deel vragen van de violist een bijzondere muzikale veelzijdigheid. Zelfs wanneer in het derde deel de cadenza inzet (de uitgelezen passage voor de solist om zijn talent tentoon te spreiden), is die niet te herleiden tot een spektakelstuk. Zij is, integendeel, het emotionele en structurele zwaartepunt van de compositie. Doordat de muziek tegelijkertijd voortsnelt naar het einde en terugblikt op de schoonheid die eraan voorafging, schippert de finale tussen uitbundige passie en introverte lyriek, tussen toekomst en verleden.
Lalina Goddard
Daniel Harding
Muzikale leiding
In 1994 maakte Daniel Harding zijn professionele debuut bij het City of Birmingham Symphony Orchestra als assistent van Simon Rattle. Het seizoen daarop assisteerde hij Claudio Abbado bij de Berliner Philharmoniker. Tegenwoordig is hij artistiek leider van het Swedish Radio Symphony Orchestra (sinds 2007), eredirigent van het Mahler Chamber Orchestra, artistiek leider van het Anima Mundi Festival in Pisa (sinds 2018) en dirigieert hij gerenommeerde orkesten als de Wiener en Berliner Philharmoniker. Vanaf oktober 2024 wordt hij de nieuwe chef-dirigent van het orkest en koor van de Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome. Naast zijn bloeiende dirigeerloopbaan, is hij ook piloot bij Air France.
Frank Peter Zimmermann
viool
Frank Peter Zimmermann wordt beschouwd als een van de meest toonaangevende violisten van zijn generatie. Hij speelt met vooraantstaande orkesten als de Berliner Philharmoniker, het London Symphony Orchestra en het Koninklijk Concertgebouworkest Amsterdam, onder leiding van gereputeerde dirigenten als Alan Gilbert, Yannick Nézet-Séguin en Kirill Petrenko. Zimmermann is ook een gerespecteerd kamermusicus. Samen met altviolist Antoine Tamestit en cellist Christian Poltéra vormt hij het Trio Zimmermann. In het seizoen ‘23-’24 soleert hij onder meer met de het London Philharmonic Orchestra, het Bayerisches Staatsorchester en het Deutsches Symphonie-Orchester en geeft hij recitals met Martin Helmchen and Dmytro Choni.
Wiener Philharmoniker
De Wiener Philharmoniker werd in 1842 opgericht door Otto Nicolai en is een van de orkesten die het sterkst verbonden zijn met de Europese klassieke muziekgeschiedenis en -traditie. In de loop van zijn geschiedenis kwam het in contact met toonaangevende componisten en vertolkers, zoals Wagner, Bruckner, Brahms, Mahler en Richard Strauss. Vandaag krijgt het nog altijd lof voor zijn sonoriteit en zijn kwaliteit. Door de generaties heen heeft het een homogene muziekstijl ontwikkeld en een unieke organisatiestructuur behouden, waarbij de musici zelf democratisch inspraak krijgen in de besluitvorming. De orkestleden worden geselecteerd binnen het Orchester der Wiener Staatsoper (Orkest van de Weense Staatsopera). Het orkest houdt zich ook zelf bezig met de organisatie van de concerten, de repertoirekeuze en de aanwerving van dirigenten en solisten. Sinds begin 20e eeuw organiseert het orkest geregeld tournees, de voorbije decennia wereldwijd. Het beroemde orkest treedt elk jaar op naar aanleiding van het traditionele Nieuwjaarsconcert in Wenen en tijdens de Salzburger Festspiele, waar het in residentie is. Het kan vandaag bogen op een omvangrijke discografie, bij Deutsche Grammophon, Kairos, Decca en Sony.
Concertmeester
Rainer Honeck
Volkhard Steude
Albena Danailova
Eerste viool
Jun Keller
Daniel Froschauer
Maxim Brilinsky
Benjamin Morrison
Luka Ljubas
Martin Kubik
Milan Šetena
Martin Zalodek
Kirill Kobantschenko
Wilfried Hedenborg
Johannes Tomböck
Pavel Kuzmichev
Isabelle Ballot
Andreas Großbauer
Olesya Kurylyak
Thomas Küblböck
Alina Pinchas-Küblböck
Alexandr Sorokow
Ekaterina Frolova
Petra Kovačič
Katharina Engelbrecht
Lara Kusztrich
Tweede viool
Raimund Lissy
Lucas Takeshi Stratmann*
Patricia Hood-Koll
Adela Frasineanu-Morrison
Alexander Steinberger
Tibor Kováč
Harald Krumpöck
Michal Kostka
Benedict Lea
Marian Lesko
Johannes Kostner
Martin Klimek
Jewgenij Andrusenko
Shkëlzen Doli
Holger Tautscher-Groh
Júlia Gyenge
Liya Frass
Martina Miedl*
Altviool
Tobias Lea
Christian Frohn
Wolf-Dieter Rath
Robert Bauerstatter
Elmar Landerer
Martin Lemberg
Ursula Ruppe
Innokenti Grabko
Michael Strasser
Thilo Fechner
Thomas Hajek
Daniela Ivanova
Sebastian Führlinger
Tilman Kühn
Barnaba Poprawski
Christoph Hammer*
Cello
Tamás Varga
Peter Somodari
Raphael Flieder
Csaba Bornemisza
Sebastian Bru
Wolfgang Härtel
Eckart Schwarz-Schulz
Stefan Gartmayer
Ursula Wex
Edison Pashko
Bernhard Hedenborg
David Pennetzdorfer
Contrabas
Herbert Mayr
Christoph Wimmer-Schenkel
Ödön Rácz
Jerzy Dybał
Iztok Hrastnik
Filip Waldmann
Alexander Matschinegg
Michael Bladerer
Bartosz Sikorski
Jan Georg Leser
Jȩdrzej Górski
Elias Mai
Valerie Schatz*
Harp
Charlotte Balzereit
Anneleen Lenaerts
Fluit
Walter Auer
Karl-Heinz Schütz
Luc Mangholz
Günter Federsel
Wolfgang Breinschmid
Karin Bonelli
Hobo
Clemens Horak
Sebastian Breit
Harald Hörth
Wolfgang Plank
Herbert Maderthaner
Klarinet
Matthias Schorn
Daniel Ottensamer
Gregor Hinterreiter
Andreas Wieser
Andrea Götsch
Alex Ladstätter*
Fagot
Harald Müller
Sophie Dervaux
Lukas Schmid*
Štěpán Turnovský
Wolfgang Koblitz
Benedikt Dinkhauser
Hoorn
Ronald Janezic
Josef Reif
Manuel Huber
Sebastian Mayr
Wolfgang Lintner
Jan Janković
Wolfgang Vladár
Thomas Jöbstl
Wolfgang Tomböck
Lars Stransky
Trompet
Martin Mühlfellner
Stefan Haimel
Jürgen Pöchhacker
Reinhold Ambros
Gotthard Eder
Daniel Schinnerl-Schlaffer*
Trombone
Dietmar Küblböck
Enzo Turriziani
Wolfgang Strasser
Kelton Koch
Mark Gaal
Johann Ströcker
Tuba
Paul Halwax
Christoph Gigler
Slagwerk
Anton Mittermayr
Erwin Falk
Thomas Lechner
Klaus Zauner
Oliver Madas
Benjamin Schmidinger
Johannes Schneider
* Musici van de Wiener Staatsoper, die nog geen lid zijn van de Wiener Philharmoniker-Verein