Júlia Pusker - Rising Star & Symfonieorkest KCB
26 Nov.'23
- 11:00
Henry Le Boeufzaal

Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847)
Concerto voor viool en orkest in e, op. 64 (1838-1844)
- Allegro molto appassionato
- Andante
- Allegretto non troppo - Allegro molto vivace
Helmut Lachenmann (°1935)
Ausklang (1986)
Duur: +/- 1u20
Concert zonder pauze
In samenwerking met de European Concert Hall Organisation in het kader van ECHO Rising Stars.
Felix Mendelssohn-Bartholdy, Concerto voor viool en orkest nr. 2 in e
Dit is ongetwijfeld het bekendste van Mendelssohns twee vioolconcerti - het Eerste vioolconcerto was een jeugdwerk uit 1822 - en wellicht ook een van zijn meest geslaagde composities. De eerste plannen dateren uit 1838, maar Mendelssohn voltooide het werk pas in 1844, nadat het meermaals herwerkt en bijgeschaafd was. Opvallend zijn de schoonheid van de melodie en orkestrale kleuring, de originele vorm, de tederheid en geestigheid en de virtuositeit van de solopartij. Het tweede vioolconcerto weerlegt, samen met het strijkkwartet in f-klein, de vaak gehoorde kritiek dat Mendelssohns inspiratie op het einde van zijn leven opgebrand geraakte. Hoewel er genoeg ruimte bestaat voor de violist om virtuoos uit te halen, worden het solo-instrument en het orkest toch wonderlijk geïntegreerd. Voorbeelden hiervan zijn de eerste beweging waarin de viool een begeleidende rol opneemt, alsook de bijna Mozartiaanse en heimelijke verstandhouding tussen viool en houtblazers in de finale. Al bij de tweede maat zet de viool het eerste thema in met een zacht orkest op de achtergrond. Net zoals het tweede thema is het gracieus opgevat en uiterst doorzichtig en verfijnd uitgewerkt. Het leidt naar een cadenza die een organisch geheel vormt met de kern van dit deel: briljante arpeggio's vormen een climax terwijl het orkest het openingsthema herneemt, als voorafschaduwing van de dwingende onstuimigheid in de slotpassage. Een van de opmerkelijkste momenten uit het concerto is de overgang tussen de eerste en de tweede beweging. Op het slotakkoord in mi klein uit het Allegro volgt een solo van de fagot die eerst een si groot aanhoudt, dan verglijdt naar do groot, waarop de fluit, altviolen en eerste violen invallen. Het Andante op zich is echter qua vorm en expressie ongecompliceerd. Tussen het tweede en derde deel plaatst de componist enkele allegretto-maten die vaagweg doen denken aan het openingsthema. Dit deel wordt gedomineerd door een schalkse lichtheid en gratie, zit vol vloeiende figuren van de houtblazers en plechtig-spottende fanfares: het is een van Mendelssohns laatste pogingen om een sprookjeswereld op te roepen, zoals hij zo graag deed in zijn jeugdwerken. (tekst: archieven Bozar)
Helmut Lachenmann, Ausklang
Het Symfonieorkest van het Koninklijk Conservatorium Brussel brengt een zeldzame uitvoering van een van Helmut Lachenmanns grootst opgezette klankexploraties. Ausklang is een typerend avontuurlijk stuk van de inmiddels bijna negentig jaar oude Duitse klanktovenaar. Hoewel al bijna 40 jaar geleden gecomponeerd, werpt het nog steeds een fascinerend nieuw licht op het wezen van klank. Hoe resoneert de piano? Hoe maak je door uit te gaan van klank geheel nieuwe muziek?
Voor deze uitvoering werkt Lachenmann zelf een week met onze studenten aan de interpretatie van zijn stuk. Zo maakt hij deze jongste generatie topmusici vertrouwd met het boeiende vocabulaire van de inmiddels alweer bijna vergeten 20e-eeuwse avant-garde.
De componist schreef het volgende over dit werk:
The wish to defeat gravity, to outsmart it, or at least to simulate situations of conquered gravity, can find its pendant in the many attempts to delay the fading away of sound which has been put into vibration by an impulse - or instance the sound of a piano. The history of piano music, and not just since Romanticism, is almost completely the history of such techniques. Though these play an important role in my compositions, I am more interested in how the possibilities are changing. Pianistic models derived from fingering techniques, organised as mechanical processes initially only meant to move the strings, the fading away of which should be prevented by several violent interventions; severe rhythmicised processes of construction and deconstruction; filtering, sudden integration of totally different categories of perception, etc: such smuggled models created their own dynamics. Also essential is the possibility of transfering the initial pianistic type (attack impulse, figuration, form, metamorphosis, but also reversibility and firmness) to the orchestra, to separate characteristic orchestral groups as if to create a superpiano. The solo instrument thus becomes only part of the whole. As signposts in this material landscape, there are raw basic forms such as the unchanged echo, the pure sound, but also more complex forms such as "false echo", the "filtered cantilene" and finally also "martellato" fields covering their own echo or being swallowed by it. Simultaneously, there is a harmonic image: harmonics orientated towards simple and aggregate forms, unison sound (the orchestral version of the string choirs of the piano), but also a second, the simple tonally unresolved interval. All these are coordinated in view of the fading processes which have to be hindered on a small and a large scale, expressively emptied and loaded anew. The music thus goes through situations which – continuing, contrasting or changing in quality originate from one another. It appears to move away from the initial idea, becoming more and more independent, only to reach that same idea again, recognizing themselves as a giant cantibile, and subject themselves to it.
(Helmut Lachenmann, toelichting voor het Huddersfield Festival 2000)

Júlia Pusker
viool
Als telg uit een muzikale familie begon de Hongaarse Júlia Pusker op vijfjarige leeftijd met vioolspelen. Na studies bij István Kertész aan de Franz Liszt Academie te Boedapest, vervolmaakte ze zich bij György Pauk in London en bij Augustin Dumay aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth, waar ze sinds 2015 artist in residence is. Internationale aandacht kwam er voor Pusker in 2019 na haar prijswinnende doortocht in de prestigieuze Koningin Elisabethwedstrijd. Ze soleerde bij verschillende orkesten zoals het Budapest Festival Orchestra, onder Iván Fischer, het Franz Liszt Chamber Orchestra, het Belgian National Orchestra en het Brussels Philharmonic. Als kamermuzikante geldt Pusker als stichtend lid van Ensemble Mirage.

Jan Michiels
piano
De Belgische pianist Jan Michiels studeerde bij Abel Matthys en Hans Leygraf en werd in 1991 laureaat in de Koningin Elisabethwedstrijd. Michiels staat bekend om zijn verrassende en blikverruimende programma’s waarbij heden en verleden met elkaar gaan dialogeren en op nieuwe manieren verweven worden. Hij werkte nauw samen met prominente componisten als Karel Goeyvaerts, Heinz Holliger, Györyg Kurtág en Helmut Lachenmann en bracht daarnaast de volledige pianosonates van Beethoven alsook het complete klavierwerk van Brahms, Debussy en Bartók. Michiels speelde onder verschillende toonaangevende dirigenten waaronder Peter Eötvös, Philippe Herreweghe en Arthuro Tamayo en trad onder meer op met het Brussels Philharmonic, het WDR Sinfonieorchester Köln, en de Berliner Symphoniker. Daarnaast vormt hij met Inge Spinette het pianoduo YinYang.

Bart Bouckaert
dirigent
De Belgische dirigent Bart Bouckaert studeerde bij Rob Casteels en Lukas Vis aan het Koninklijk Conservatorium Brussel en ontving verder onderricht in de orkestdirectie van Peter Eötvös, Mickail Kukuschkin, Arturo Tamayo en Peter Gülke. Bouckaert dirigeerde een groot aantal orkesten en ensembles in binnen- en buitenland waaronder het Kamerorkest van De Munt, het Belgian National Orchestra, het Nationaal Orkest van Litouwen, het ASKO-ensemble, het Prometheus Ensemble en Het Collectief. Naast werk van onder meer Mozart, Debussy, Bartók, Boulez en Holliger ligt een zwaartepunt van zijn activiteit ook op hedendaags werk. Zo dirigeerde Bouckaert stukken van verscheidene Belgische componisten als Philippe Boesmans, Kris Defoort, Frederik Neyrinck en Peter Swinnen.
viool
Boultadakis Georgios
Rowell Alicia
Ji Ian
Manvati Sofia
Yang Chenyang
Shterin Valentin
Argoubi Lina
Sarkozi Andras
Asamoah Leonie
Vilela Mariana
Kodzhabasheva Hristina
Larrea Paola
Lin Shu-yu
Tumino Anggraini
Paillet Maitena
Aktas Ece
Ellul Ian
Wang Yun-Chiao
Martí Soler Aina
Tsymbrykevych Diana
Didine Juliette
Anseeuw Delphine
Chan Hiu
García Gonzalez Alberto
Blanco De Paz David
Migiymama Mio
Deichakivska Marta
Capraro Matulic Sofia
Porrez Noor
Clement Gillian
Hamido Ortega Ismael
cello
George Wilkes
Jehaes Gave
Moutinho Rita
Chan Keran
Van Durme Jacob
Lopez Serrano Francisco
Lapa Eneiva
Lousan Beatriz
contrabas
Deville Liesa
Decloedt Fran
Arteaga Bruno
Payan Carlos
Arias Patricio
Lee Shih-Wen
Gintalas Jurgis
Loose Piet
fluit
Salazar Goméz Pilar
Dudek Marcelina
Baulies Mariona
Van Gool Stefanie
Pascual Huarte Maialen
piccolo
Baulies Mariona
hobo
Gutiérrez Joel
Mickunas Petras
Balsamo Giulia
klarinet
Cantó Gómez Silvia
García Sevillano Irene
Muller Avril
O. Skjaeveland Jonas
fagot
Zinko Emilia
Zheng Xin
Kregar Vida
hoorn
Hadermann Ivo
H. Petersen Josefin
Jiménez B. Gema María
Quintas Soriano Pablo
trompet
Cherencq Clément
Gonzalez Alegre Beatriz
Tena Muños Tomás
trombone
Chacon Albero Arnau
Liubarskaia Lada
Ho Guann-Tyng
tuba
Verleden Jeroen
pauken
Yang Enora
percussie
Van Canneyt Gideon
Brillowski Szymon
Gouraud Rémy
Zhang Yuxin
harp
Kreuz Ricarda
piano
Coop Charles