Gepubliceerd op - Iwan Strauven

Rotor door de lens van Bêka & Lemoine

“Met z’n circulaire aanpak inspireert Rotor architecten, ontwerpers én het grote publiek”, stond onlangs nog in het juryverslag van de Ultimas, de Vlaamse cultuurprijzen. In Bozar viert het collectief zijn 20ste verjaardag met de Frans-Italiaanse videasten Bêka & Lemoine en een reeks films over de metafysica van het hergebruik.

Rotor is geen doorsnee architectenbureau. Ze ontwerpen niet alleen tijdelijke constructies en interieurs, maar boksen ook tentoonstellingen in elkaar, stellen publicaties samen en dokteren onderzoeksprojecten uit. De rode draad doorheen alles wat ze doen, is hergebruik - een begrip waarmee ze de bouwindustrie bevragen. Rotor speelt ook een actieve rol in de circulaire economie door de nauwgezette ontmanteling – of deconstructie, om het met hun woorden te zeggen – van gebouwen. De gerecupereerde materialen worden daarna opnieuw op de markt gebracht en krijgen zo een tweede leven.  

Onlangs liep Rotor nog in de kijker met de publicatie van een monografie over architect Marcel Raymaekers, een vergeten pionier van het hergebruik in België, en in 2023 mocht het bureau de Ultima voor Architectuur en Toegepaste Kunsten in ontvangst nemen. Het viert nu ook zijn twintigste verjaardag met een overzichtstentoonstelling in Bozar, al wil het collectief de gelegenheid eveneens te baat nemen om vooruit te blikken. De architecten hebben daarvoor aan de Frans-Italiaanse filmmakers Ila Bêka en Louise Lemoine gevraagd om de verstrengeling van materiaalstromen vandaag op negen sites en in net zoveel situaties te documenteren. 

“Zelf kan ik me steeds minder vinden in het discours rond de ‘transitie’ naar een ‘circulaire economie’.“
- Michaël Ghyoot 

Volgens Michaël Ghyoot maakt dat deel uit van het DNA van het bureau, om een tentoonstelling aan te grijpen om aan exploratie te doen. “Want we krijgen niet elke dag de gelegenheid om ver genoeg vooruit te denken”, aldus het Rotor-lid. “Met de expo Behind the Green Door voor de Oslo Architectuurtriënnale in 2013 wilden we alle invullingen van de term ‘duurzaam’ inventariseren. We voelden aan dat er grote, onhoudbare, conceptuele kloven gaapten én dat er tegenstrijdigheden in de vele begrippen zaten. Tegenwoordig is iedereen veel meer op z’n hoede voor zaken als greenwashing, maar tien jaar geleden vonden we dat we die vragen absoluut moesten stellen. Zoals we ons vandaag ook best vragen mogen stellen over de grenzen van ‘hergebruik’ – de term die we de voorbije twee decennia hebben gebruikt als hefboom om dingen ter discussie te stellen en te verkennen.” 

In zekere zin is de nieuwe tentoonstelling in Bozar dus een soort autokritiek? Ghyoot: “Zelf kan ik me steeds minder vinden in het discours rond de ‘transitie’ naar een ‘circulaire economie’. In de meeste gevallen lijkt dat te weinig rekening te houden met de werkelijke toestand van de huidige economie. Het bouwt dromen op fundamenten die niet bijster stevig zijn. En niettegenstaande we het niet meteen zien als onze taak om de oplossing aan te dragen, willen die kwestie wel op de agenda zetten – hoe complex ze ook is.” 

Om de verwevenheid van de materiaalstromen in de huidige context van uitgeputte grondstoffen, geopolitieke spanningen en klimaatverandering in beeld te brengen, vroeg Rotor aan de videasten Ila Bêka et Louise Lemoine om een aantal sites in een straal van tweehonderd kilometer rond Brussel te bezoeken en deze met een onbevangen blik te portretteren. “We willen er ook een zintuiglijke ervaring van maken,” aldus Ghyoot, “en we hebben hen daarom gevraagd om de dingen van nabij te gaan bekijken en uit te zoeken hoe het op het terrein in z’n werk gaat. Onze achterliggende doelstelling is hun films in dialoog te laten treden met de speerpunten uit ons werk, en dan specifiek de minder zichtbare projecten.” 

De keuze om met Bêka & Lemoine in zee te gaan, vloeide voort uit de manier waarop ze het gebruik van architectuur in beeld brengen: de architectuur vervaagt achter wat er zich in afspeelt. Zoals in Koolhaas Houselife, de film waarmee het duo in 2008 doorbrak. Of in 24 heures sur place over de renovatie van de Place de République, waarbij ze mensen in beeld brachten die elkaar op het Parijse plein ontmoeten. Of in hun recentere films over megalopolissen in het zuidelijk halfrond, waarin ze erin slagen om de complexiteit van een stedelijke atmosfeer te capteren zonder deze af te vlakken of te verheerlijken. 

“In de tentoonstelling hebben we het over onder meer de recuperatie van bouwelementen in de Nederlandse provincie Zuid-Holland,” gaat Ghyoot verder. “De lokale hergebruikeconomie is er sterk verweven met de tuinbouw. Er vinden echter al een paar jaar grote veranderingen plaats in de sector, vooral als gevolg van de klimaatverandering. Het hagelt harder dan vroeger en het klassieke glas van serres is daar niet tegen bestand. Dat glas moet dus vervangen worden, wat bedrijven die gespecialiseerd zijn in hergebruik voor uitdagingen stelt. Ook de afzetgebieden van die laatste zijn overigens aan het verschuiven. Hun klanten bevonden zich vroeger vooral in Oost-Europa, maar daar bouwen ze met Europese subsidie nu nieuwe kassen, waardoor ze minder vaak een beroep doen op tweedehandsproducten.”  

Geolied proces 

Het tweede grote thema van de tentoonstelling is schaal. De huidige bouwindustrie is volledig ingesteld op grootschaligheid, met een doorgedreven standaardisatie en certificatie van materialen. Alle architecten, studiebureaus en aannemers hebben de gewoonte om binnen dat kader te werken. Dit geolied proces wordt verstoord, wanneer hierin hergebruik wordt geïntroduceerd, want hergebruik impliceert veel kleinere en niet-gestandaardiseerde hoeveelheden materialen. “We merken dat hergebruik op kleine schaal geen probleem vormt”, aldus Ghyoot. “Maar zodra je het probeert te laten doorsijpelen in grootschaligere projecten, wordt het de zandkorrel in het raderwerk.”  

“Bij opschaling volstaat het vaak om te vertrekken bij één speler en dat dan maal honderd te doen. Maar of dat ook zo werkt in het geval van hergebruik is niet zeker. Dat verplicht ons om daar op een andere manier over na te denken. En wij niet alleen trouwens. Iedereen voelt aan dat er iets moet veranderen, maar niemand die weet hoe er precies aan te beginnen. Van zodra er een oplossing opduikt die er veelbelovend of afdoend uitziet, krijgen mensen er zin in. Maar elke mogelijke oplossing is per definitie eerst onvolledig en kleinschalig. En het is helemaal niet zeker dat de veralgemening of opschaling van die oplossing ook werkelijk een oplossing is. Ik zou zelfs durven te zeggen dat de neiging om ze te veralgemenen een risico inhoudt, maar dat zou ons tot haast metafysische beschouwingen leiden.”